Een Liedt op 't Belegh ende Ontset der Stadt Leyden

Liederen

  1. O tijden zwaar bedroeft
    Heeft Leyden wel beproeft
    Door ’t Spaens gewelt seer krachtig
    ’t Jaer vijfthien hondert vry
    Tseventigh vier daer by
    Quam ons vyandt seer machtigh
    En heeft ons Stadt beset
    Alle toevoer belet
    Socht Leyden te vernielen
    Seer sober was’t gestelt
    Daer werden noch getelt
    Wel veerthien duysent zielen
  2. In dees bedroefden staet
    Eylaes! hoort hoe’t daer gaet
    Men at Katten en Honden
    Een Rat was lecker spijs
    Gebraen Paerts-huyden vijs
    At men met soeten monde
    De arme Jonckheyt teer
    Vielen op straten neer
    Waer een beest werdt geslagen
    Sopen ’t bloedt uyt den goot
    Om slissen hongers-noot
    Die swaerlijck is om dragen
  3. Neemt doch ter degen merck
    Twee’n-tsestigh Schanssen sterck
    Rontsom de Stadt daer lagen
    Des Vyandts macht niet kleen
    Soo dat onmooghlijck scheen
    Den Vyandt te verjagen
    Den Heer deed komen snel
    Veel wints en waters fel
    Door Dijcken ende Sluysen
    En maeckten soo met haest
    Den Vyandt heel verbaest
    Dat hy noch moest verhuysen


Tekst uit: 1651

Tekst: Quiering van Stienevelt (1620-ca. 1660)
Muziek uit: 2024
Muziek: Luc Groen (1989)

Terug naar inhoudsopgave Liederen